zondag 11 maart 2018

DE VROUW ÉCHT CENTRAAL


Niet alleen Clara Wichman en de Geboortebeweging, ook ik ben ZEER geschokt door het besluit van de rechter, om de wens van een hoogzwangere vrouw die in het Bravis ziekenhuis met haar eigen verloskundige wil bevallen, niet in te willigen.
Een zwangere vrouw met een verhoogd risicoprofiel (keizersnede in de voor geschiedenis) kreeg het advies om in het ziekenhuis, onder begeleiding van de gynaecoloog, te bevallen. Zij wil niet onder de begeleiding van de gynaecoloog bevallen, maar met haar eigen verloskundige. Zij stapt met de hulp van de Clara Wichmann Stichting naar de rechter. De rechter bevestigde op de zitting dat de vrouw het recht heeft, zowel de hulp van de gynaecoloog als die van de verloskundige te weigeren. Goed dat te weten, maar daar gaat het hier niet om. De vrouw wil graag in het ziekenhuis bevallen, maar niet bij de gynaecoloog. Zij wil door haar eigen vertrouwde verloskundige, die ze kent en vertrouwt, worden begeleid. Is daar wat mis mee? Ik neem aan dat deze verloskundige bevoegd en bekwaam is.

Wat de verloskundige betreft; zij/hij is wettig gehouden het proces normaal (fysiologische) te laten verlopen.

“De Wet BIG verklaart de verloskundige zelfstandig bevoegd tot het verrichten van voorbehouden handelingen die tot haar deskundigheidsgebied behoren. Dit is nader omschreven in het Besluit opleidingseisen en deskundigheidsgebied verloskundige 2008” (AMvB verloskunde, 2013).

“De deskundigheid van de verloskundige als medisch professional, is gericht op het bevorderen en bewaken van het normale verloop van de zwangerschap, de bevalling en het kraambed, evenals op het voorkomen van afwijkingen bij de vrouw of het kind. Dit gebeurt door continu inschatten van het verloskundig risico bij een vrouw gedurende haar zwangerschap, bevalling en kraambedperiode, het vertalen van het verloskundig risico in verloskundig beleid en het op basis daarvan verlenen van raad en bijstand, alsmede waar nodig consulteren dan wel verwijzen naar andere zorgprofessionals” (AMvB verloskunde, 2008).

Het ziekenhuis daarentegen heeft weinig vertrouwen in de verloskundige, hanteert andere aannames en houdt vast aan de eis dat een gynaecoloog de verantwoordelijkheid voor deze bevalling moet hebben. Terwijl evidence aangeeft dat juist de bekende verloskundige die persoonlijke continuïteit van zorg aan vrouwen biedt, positief bijdraagt aan het spontaan bevallen van vrouwen na een keizersnede (Homer, et al., 2013). Werken in partnership en samen delen, zoals bij caseload-verloskunde is voorzien kan blijkbaar in Rozendaal (nog) niet. De rechter gaat met het ziekenhuis mee en geeft de vrouw twee opties: of de gedwongen zorg van een gynaecoloog accepteren, of thuis bevallen met de eigen verloskundige.

Maar is dit wel helemaal de wens van de vrouw en worden hiermee haar fundamentele rechten wel gerespecteerd? Schieten de vrouw en haar verloskundige met deze uitspraak iets op? Zijn ze welkom in het ziekenhuis als er tijdens de a.s. bevalling thuis, specialistische hulp nodig is van een specialist in een ziekenhuis? Als zorg dan wordt geweigerd, dan is de boot echt aan, waar moet ze dan naar toe?
Verder lopen de verloskundige en de vrouw een gerede kans verraden te worden, als de bevalling thuis spontaan op gang komt. Mogelijk komt daarop een duister proces opgang, waarbij de vrouw en haar verloskundige de grote verliezers zijn. Eerder speelde al zo’n kwestie in Brabant en zijn verloskundigen officieel berispt, wat bepaald geen sinecure is. In de USA, maar ook in Europa zitten verloskundigen voor dit soort situaties in gevangenissen. Zover mag het in ons land beslist niet komen! 
De situatie 'nu' is het tegenovergestelde van wat de vrouw, de verloskundige en het ziekenhuis wilden bereiken. Ik ga ervan uit dat alle partijen van goede wil zijn, maar men elkaar en elkaars bedoelingen niet begrijpt. Bij verkeerde perceptie en communicatie gaan al gauw de hakken in het zand.
Vrouw en verloskundige zitten in de tang en zijn door de rechter buiten spel gezet. Wijsheid en nuance is nodig. Een mediator kan mogelijk de zaak lostrekken en ruimte maken voor zicht op de behoeften en belangen van deze vrouw, die op het punt staat te bevallen. Zij heeft nu, meer nog dan andere vrouwen, recht op een goede ervaring. Alles zal in het werkt gesteld moeten worden om haar de kans te geven normaal (fysiologisch) in rust en op eigen wijze te baren.
De stress die is opgeroepen was te voorkomen geweest als er vanaf het begin goed naar haar werkelijke behoeften was geluisterd en haar belangen en verlangen aandachtig en diepgaand gepeild waren door het ziekenhuis.
Bevallen is een fysiologische en meer sociale dan medische aangelegenheid, ook bij een medische indicatie en bevallen in een ziekenhuis. De bevalling laat bij alle vrouwen ingeprente positieve of negatieve ervaringen levenslang na. Wat hier speelt zal de bevallingservaring van de betrokken vrouw terdege kleuren. Nu het nog niet te laat is, moet alles in het werk worden gesteld dat haar bevalling normaal en in rust verloopt. Dat is haar recht!
Zo zie je maar weer dat vrouwen écht centraal moeten staan in de geboortezorg.
Literatuur:

Homer, C.S., Besley, K., Bell, J., Davis. D., Adams, J., Porteous, A., Foureur, M. Does continuity of care impact decision making in the next birth after a caesarean section (VBAC)? a randomised controlled trial. BMC Pregnancy Childbirth. 2013 Jul 2;13:140. doi: 10.1186/1471-2393-13-140.

maandag 6 maart 2017

Wat verstaan we onder fysiologisch verloop van zwangerschap en baring?


 

Per jaar bevallen in Nederland ongeveer 180.000 vrouwen. De zorg voor deze vrouwen voorafgaand aan, tijdens en kort na de baring wordt verricht door een keten waarin de verloskundige, huisarts, gynaecoloog en kinderarts als zelfstandige medische professionals de belangrijkste actoren zijn. Een gezonde zwangere meldt zich in de eerste lijn bij de verloskundige of huisarts voor begeleiding van zwangerschap en bevalling. Indien er geen problemen zijn of zijn te verwachten, dan blijft de begeleiding tijdens zwangerschap, bevalling en kraamperiode ook in handen van deze eerste lijn. Alleen bij problemen wordt een zwangere verwezen naar de tweede en eventueel derde lijn die gevormd wordt door gynaecologen en kinderartsen in reguliere ziekenhuizen en 10 derdelijns perinatologische centra’ 1.

Al ruim voor de Staatscourant de medische indicatielijst voor ziekenhuisbevallingen van Kloosterman in 1969 publiceerde, wordt samenwerking in de verloskundige keten als vanzelfsprekend veronderstelt 2. Naast de lijst wordt er dan van een organisatievorm uitgegaan, waarbij de belangen en voorkeuren van de as ouders geheel centraal staan 2, pag. 737. In 1987, bij de introductie van een nieuwe verloskundige indicatie lijst (VIL, 1987), speciaal ontworpen voor het terugdringen van het dan sterk toenemend aantal medische indicaties, zorgt het zelfstandig risico’s gaan inschatten en verwijzen door verloskundigen, via een beslisprogramma, voor de boycot door een deel van de specialisten en daardoor een jarenlange uitermate stroeve samenwerking tussen specialisten en verloskundigen in ons land. In de opvolger, het Verloskundig Vademecum van 1999, waar de verloskundige indicatie lijst (VIL ) deel vanuit maakt, worden na diepgaand onderzoek, gerichte aanwijzingen gegeven voor constructieve samenwerking in de keten. De laatste versie van het Verloskundig Vademecum, 2003 3, is aanvaard door alle betrokken beroepsverenigingen en wordt, zoals was voorzien, nu in gedeelten én gezamenlijk herzien.  

Iedere herziening van de verloskundige indicatielijst in ons land roept vragen op. Nu speelt de vraag of de medicalisering niet ‘OVER  DE TOP’ is in ons land in het perspectief van de fysiologie en nieuwe inzichten.
Het voortplantingsproces is primair een fysiologisch proces. Verloskundigen en artsen faciliteren dit proces zo goed mogelijk, opdat vrouwen spontaan en zonder interventies kunnen baren. Met andere woorden en officieel volgens de KNOV ‘De verloskundige zet haar kennis en vaardigheden in om bij elke vrouw de fysiologische aspecten van haar zwangerschap, bevalling en kraambed te bevorderen’ 4. Ook de VIL en het financiering systeem gaan daarvan uit. De begeleiding kan daarom plaatsvinden in de eerste lijn 3. Dit is afgeleid en passend bij de visie van vroedvrouwen of verloskundigen, maar werd al door Kloosterman in zijn leerboek (1974) verwoord 2,4-6. Het zijn de bouwstenen voor optimale zorg aan de zwangere en barende. Dat maakt zeer duidelijk dat begeleidingen van zwangerschap, baring en kraambed niet puur medische aangelegenheden zijn, maar dat begeleidingen in welke setting of echelon dan ook, meer sociaal dan medisch van aard dienen te zijn.

In vrijgevestigde verloskundige praktijken zou je een sociale benadering standaard verwachten, maar die ontbreekt hoofdzakelijk door gebrek aan relatievorming in meer dan 85% van de praktijken. In ziekenhuizen wordt standaard uitgegaan van een medische benadering.

Uit ervaring, observaties, onderzoeken en meest recent de terugkoppelingen van vrouwen blijkt dat een sociale - in plaats van een medische benadering beter aansluit bij de aard van het proces dat vrouwen doormaken en er door een sociale benadering significant betere uitkomsten gegenereerd worden 7. De sociale benadering past, om kort te gaan, veel beter bij fundamentele diep verankerde behoeften van vrouwen en stimuleert fysiologisch verloop. Dit geldt voor vrouwen van elke etnische en sociale achtergrond en ieder type SES.

Buiten de hier geconstateerde verschillen, blijft als een paal boven water staan, dat meest belangrijk doel en verantwoordelijkheid van verloskundigen en artsen is te streven naar fysiologisch verloop van zwangerschappen en het bewaken van fysiologisch verloop tijdens baringen en kraambedden 5, 8. Interventies, nodig of niet, verstoren het fysiologische verloop behoorlijk en genereren morbiditeit met verontrustende korte en lange termijn effecten 9,10. Ze verdubbelen op zijn minst de kosten 12- 14 . 

Veelal wordt de kwaliteit van verloskundige zorg weergegeven in termen van mortaliteit en morbiditeit bij vrouwen en kinderen 1,15,16 . Daarmee zijn fysiologisch verloop van zwangerschappen en spontaan fysiologisch verloop van baringen nog niet gedefinieerd. Kloosterman (1974) verwoorde het zo; ‘een andere benaderingswijze is om na te gaan welke vrouw thuis mag blijven voor de bevalling’ 2, maar daarmee zijn we behoorlijk doorgeschoten.

Nu moet een andere vraag gesteld worden: Wat verstaan we met elkaar, verloskundigen, artsen en verezkeraars onder fysiologisch verloop?

Wat staat daarover in het Vademecum? Van de visie/aannames in het Verloskundig Vademecum kan worden afgeleid dat we streven naar een fysiologisch verlopend proces en terughoudend zijn met interventies. Opvallend is dat daarbij niet wordt beschreven hoe zaken aan te pakken bij inhoudbepaling en relatievorming. Het ontbreekt aan de hoogst mogelijke wetenschappelijke onderbouwing voor het optimaal faciliteren van de fysiologische zwangerschap en baring. Aan de ‘Gouden’ standaard de evidence based WHO normen (max 10 - 15% SC) en aanbevelingen voor het normaal (fysiolgische) houden van baringen wordt niet gerefereerd 3,8 . De VIL kenmerkt zich door de dichotomie fysiologie/pathologie 17. De fysiologie, dat wat als normaal (fysiologisch) wordt veronderstelt, is niet verwoord en pathologie is daarmee bepalend. De kwaliteit bevordering in de VIL is cyclisch en heeft drie structuren, dataverzameling, perinatal audit en epidemiologie 3.
De wettelijke kaders, de Wet BIG en WGBO worden in het Vademecum gezien ‘als de wettelijke verbintenis tussen hulpverlener en de cliënte’ 3, pag. 19. Aan diepgaande beschrijving hoe die verbinding gestalte krijgt, ontbreekt het. De omschrijving van mogelijkheden voor autonomie uitoefening van vrouwen gedurende de zwangerschap, de bevalling en het kraambed wordt bewust afgezien 3, pag. 19).

De bovenstaande constateringen en de recente vragen bij de veranderingen/verbeteringen in de VIL vragen om een pas op de plaats. We weten collectief niet wat een fysiologisch verlopende zwangerschap, baring of kraambed is en wat er nodig is om dat fysiologische verloop goed te faciliteren. Daarmee maak je snel veel pathologie. Jawel, we weten dat bij een spontane geboorte meestal het kind in hoofdligging zich presenteert en de baring  rond de 280 dagen zwangerschap gewoonlijk spontaan op gang komt, maar daar kom je niet ver mee. In mechanismen om fysiologisch verloop te optimaliseren zijn we nauwelijks geïnteresseerd. Veel techniek wordt ingepast in beleid bij innovatie door de CPZ. Kloosterman sprak over deviatie van het normale als pathologie, wat nog maar de vraag is en daar is het dan bij gebleven.

Hoewel complex en nog vaag, er zal anders gekeken en omgegaan moeten worden met het onderscheid pathologie/fysiologie 18. Bevallen is geen ziekte en geen ramp, maar primair een onderdeel van menselijk sociaal verkeer en seksualiteit en heeft een veel grotere variëteit (deviaties) dan veronderstelt in de VIL, leerboeken en protocollen. De medicalisering is ‘OVER  DE TOP’ in ons land in het perspectief van nieuwe inzichten uit de fysiologie en nieuwe benaderingen in de verloskunde 18,19. Blijkbaar zijn we vergeten dat we nog altijd uitgaan van de basisfilosofie dat zwangerschap, bevalling en kraamperiode in het algemeen fysiologische processen zijn 3.
Het lijkt zinnig om collectief een discussie te gaan voeren  en te komen tot consensus over wat een fysiologisch verlopende zwangerschap, baring en kraambed is. Daarmee kan bepaald worden wat er aan kennis -, vaardigheden en randvoorwaarden nodig zijn om fysiologische verloop te bevorderen en optimaal te faciliteren in alle settingen en echelons. Pas na discussie en het komen tot consensus kan de VIL verder worden bijgesteld en kan er met nieuw elan verder worden geïnnoveerd en worden geïntegreerd waar dat zinnig is.

Literatuur


·         2 Kloosterman G.J., et al. (1969). De voortplanting van de mens. leerboek voor obstetrie en gynaecolgie. Bussum: Centen.

·         3 CVZ. (2003) College Voor Zorgverzekeringen. Verloskundig Vademecum 2003.  Amstelveen: CVZ.

·         4 KNOV. (2012). KNOV, missie en visie. http://www.knov.nl/over-de-knov/tekstpagina/406/missie-en-visie/.

·         5 Guilliland, K., Pairman, S. (1995). The Midwifery Partnership. Monograph Series: 5/1. Wellington: Victoria University of Wellington. 


·         7 Sandell, J., Soltani, H., Gates, S., Shennan, A., & Devane D. (2014). Midwife-led continuity models versus other models of care for childbearing women.  Cochrane Database Syst Rev.,21;8:CD004667. doi: 10.1002/14651858.CD004667.pub3.

·         8 WHO. (1996). Care in normal Birth: a practical guide. Maternal and newborn health/safe motherhood unit, family and reproductive health. World Health Organization: Geneva.  http://whqlibdoc.who.int/hq/1996/WHO_FRH_MSM_96.24.pdf

·         9 Dahlen, H.G., Kennedy, H.P., Anderson C.M., et al. (2013). The EPIIC hypothesis: Intrapartum effects on the neonatal epigenome and consequent health outcomes. Medical Hypotheses, 80, 656–662.

·         10 Olza-Fernández,I., Marín Gabriel, M.A., Gil-Sanchez A., Garcia-Segura, L.M., Arevalo, M.A. (2014). Neuroendocrinology of childbirth and mother–child attachment: The basis of an etiopathogenic model of perinatal neurobiological disorders. Frontiers in Neuroendocrinology, Apr 3. pii: S0091-3022(14)00041-7. doi: 10.1016/j.yfrne.2014.03.007. [Epub ahead of print].

·         11 Bell, A.F., Erickson, E,N., & Carter, S. (2014). Beyond Labor: The Role of Natural and Synthetic Oxytocin in the Transition to Motherhood. J. Midwifery Womens Health, 59, 35–42.

·          12 Tracy, S,K., & Tracy, M. (2003). Costing the cascade: estimating the cost of increased obstetric intervention in childbirth using population data. Br. J. Obstet. Gynaecol., 110, 71724.

·         13 Kozhimannil, K. B., Tetyana, P., Shippee, T. P., Adegoke, O., Virnig, B. A. (2014). Trends in Hospital-Based Childbirth Care: The Role of Health Insurance. Am. J. Manag. Care., 19, 4, 125 – 132.

·         14 DBC Onderhoud. (2014). Diagnose behandeling combinatie. Inzicht in zorg prestaties. http://www.dbconderhoud.nl/dbc-onderhoud-nieuws/nieuws-algemeen/site-open-dis-data-biedt-inzicht-in-behandeldata-ziekenhuizen/menu-id-183115.

·          15 PRN. (2010). Stichting perinatale Registratie Nederland. Utrecht: Stichting Perinatale Registratie Nederland 2013. Jaarboek Zorg in Nederland, 2010. Excel tabellen. http://www.perinatreg.nl/uploads/150/149/Jaarboek_Zorg_in_Nederland_2010_Tabellen_28022014.pdf. Website laatst bezocht 7 augustus 2014.

·        16 Stichting perinatale Audit Nederland, PAN. (2013). Nieuws PRN gegevens over 2010 bekend. 13 mei  2013. http://www.perinataleaudit.nl/bibliotheek/nieuws/details/678/prn-gegevens-over-2010-beschikbaar

·         17 Amelink- Verburg, M.P., & Buitendijk, S.E. (2010). Pregnancy and labour in the Dutch Maternity Care System: What is normal? The role division between midwives and obstetricians. Journal of Midwifery & Women Health, 55, 3, May/June 216-225.

·         18 Downe, S., et al. (2008). Normal childbirth: evidence and debate. Tweede editie. Oxford: Churchill Livingstone.
  • 19 McNabb, M. (2012). In Mayes ’Midwifery’ fortteenth edition. Hoofdstuk 25,29,31 en 3

woensdag 1 februari 2017

De uitdrijving, de evidence en wijze van begeleiden

Gré Keijzer- Landkroon en Tine Oudshoorn PGDip ED
Gepubliceerd in het Tijdschrift voor Verloskundigen,  2010,(6):42-44. 

De uitdrijving wordt vaak gezien als een apart en vooral kritisch deel van de bevalling dat los
staat van de ontsluitingsfase. Het gedrag van de omstanders wordt opeens actief en er lijkt
haast gemaakt te moeten worden. Een fysiologische uitdrijving is echter een geïntegreerd
deel van de gehele bevalling. Opjutten en aansporen werken verstorend. Als vrouwen de
kans krijgen het zelf te doen en instinctief gedrag te ontwikkelen, verloopt het geboorteproces
soepel en zal zelden stagnatie optreden.

Vroede heren
Eeuwenlang werd de uitdrijving grotendeels passief in verticale houding ondergaan totdat mannelijke hulp - verleners (vroedheren) het verloskundige werkveld betraden in de 17e eeuw. Zij schoten te hulp bij stagnerende baringen, maar tegelijk ontstond daarmee een medisch technische visie op de uitdrijving (De Jonge, 2008; Metz-Becker, 1999; Murphy-Lawless, 1998). Gevolg was dat liggend bevallen de norm werd voor alle vrouwen, zelfs bij wie helemaal geen sprake was van enige problematiek (De Jonge, 2008). Door onbekendheid met en het uitschakelen van de werking van de zwaartekracht tijdens liggend bevallen werd het noodzakelijk om het actief persen te stimuleren. De uitdrijving is echter in principe een proces, waarbij actief meepersen niet essentieel blijkt te zijn (o.a. Byron, 2005; Gupta, 2000; Roberts en Hanson, 2007). Vooral de positie van de vrouw blijkt bepalend voor de natuurlijke voortgang van de uitdrijving (Enkin et al. 2000; Downe, 2008; Walsh, 2007).

Hodge 3
Bij volkomen ontsluiting én een diepste deel van de schedel boven of op het derde vlak van Hodge mag er nog geen sprake zijn van actief uitdrijven. Persen in rugligging met opgetrokken knieën, is dan zelfs obsoleet. Met die houding wordt de bekkeningang namelijk verkleind. Juist dan heeft de bekkeningang optimale ruimte nodig voor de doorgang van het laatste deel van de schedel. Door vernauwing van de bekkeningang, die we oproepen met liggend persen met opgetrokken knieën, wordt de doorgang voor de foetale schedel belemmerd en kan de foetale conditie worden benadeeld door onnodige compressie. Bovendien kan de liggende houding de oxygenatie van de foetus negatief beïnvloeden door vena cavacompressie met intra-uteriene hypoxemie en hypoxie als gevolg (Enkin et al 2000; Roberts en Hanson 2007).
Door juist te gaan staan met min of meer gestrekte heupen als de cervix volkomen ontsloten is, zal de schedel door de zwaartekracht en de weeën verder indalen. Als actief meepersen uitgesteld wordt, krijgt het bekken de tijd om zich aan te passen aan de mate van indaling en de bouw en ligging van de baby. Het uitdrijven is een dynamisch proces.
Onder voorwaarde dat de vrouw letterlijk op haar voeten staat, zal zij in staat zijn om intuïtief de meest optimale houding aan te nemen, passend bij de mate van indaling van de schedel. Als een vrouw staat, voelt ze precies aan wat er met haar lichaam gebeurt en kan ze daar gemakkelijk op ingaan. Door de verticale houding is de vrouw actief, voelt zich betrokken en is verantwoordelijk.
Sturing en advies zijn verstorend en onnodig. Overigens kan, vaker dan we denken, in deze fase een rustperiode optreden die gerespecteerd moet worden (Walsh, 2007).
De actieve persfase start veelal pas als de schedel op Hodge-4 staat en grotendeels zichtbaar is. Van belang is dat vrouwen op de been blijven, dus lopen of staan (Keijzer-Landkroon, 2003).

 
Uitdrijven
Verruiming van de bekkeningang gaat ten koste van de afmetingen van de uitgang en omgekeerd. Wij veronderstellen dat de vrouw daardoor intuïtief zal gaan hurken als de grootste omvang van de schedel zich ter hoogte van de spinae bevindt en de schedel grotendeels zichtbaar is. Iedere aanmoediging, verbaal of niet, is een interventie die intuïtief gedrag verstoort. De benige bekkenuitgang wordt door diep hurken significant verwijd (30%). Bij de diepe vrije hurkzit worden de zitbeentjes naar buiten en naar voren verplaatst door veerwerking van de hamstringspieren. Daardoor wordt de afstand tussen de spinae vergroot (Keijzer-Landkroon, 2003).

Samenvattend kunnen we stellen dat de passage door het bekken een uiterst complex proces is waarbij verschillende factoren een rol spelen. Westerse vrouwen hebben vaak moeite om diep te hurken door een relatief korte Achillespees. De diepe vrije hurkhouding kan gemakkelijker uitgevoerd worden als er een hielondersteuning geboden wordt zoals bijvoorbeeld bij gebruik van de baarschelp of desnoods een paar sandalen met een hakje niet hoger dan vier centimeter.
Uit observaties blijkt dat vrouwen, als zij worden gestimuleerd ‘te doen’ wat goed ‘voelt’, zij instinctief het juiste doen om het kind spontaan geboren te laten worden (Downe, 2008; Walsh, 2007; Keijzer-Landkroon, 2003).
Foto uit Baren. S. van Rees (met toestemming) 
 
Dat kan zuchten zijn maar evengoed instinctief persen en hurken als de schedel grotendeels zichtbaar is. Iedere vrouw is uniek, dus iedere vrouw heeft haar unieke gedrag tijdens de uitdrijving (Walsh, 2007). Staat de kinderlijke schedel bijna, dan gaan de meeste vrouwen met het bovenlijf iets naar achteren leunen. De heupgewrichten verkeren daarmee in een grotere hoek dan zij waren tijdens bijvoorbeeld het hurken. Dit is ook weer een instinctief uitgevoerde actie om de nakomende schoudertjes het voordeel van een verruimde bekken - ingang te bieden.
Bovendien wordt de werking van de zwaartekracht verminderd of zelfs gehalveerd omdat het gewicht van het kind dan niet meer recht boven het bekken staat. Een kort moment van rust doet zich dan vaak voor (Keijzer-Landkroon, 2003). De verminderde en beter verdeelde druk op de vagina en bekkenbodem, laat het weefsel rustig oprekken. De schedel kan onder de beste omstandigheden draaien en daarmee presenteert de smalste omvang zich in de vulva, wat de kans op letsel zal verkleinen. Tegelijkertijd wordt door mechanische prikkeling van de indalende schedel de aanmaak van oxytocine door de hypofyse achterkwab gestimuleerd. De hoogste oxytocineniveaus worden behaald door stimulatie van de ‘stretch receptoren’ in de lagere vagina, dus als het voorliggend deel staat (Buckley 2003; Vandeneynde 2008).
Oxytocine die op hoog niveau blijft en even later nodig zal zijn om de placenta geboren te laten worden, het bloedverlies te beperken en de borstvoeding op gang te brengen.

Voor het verloop van het baringsproces is het beter als op dat moment even ‘niets’ wordt gedaan en de natuur haar gang kan gaan. De begeleider kijkt toe, handen op de rug. Aanraken, oprekken of knippen is onnodig. Dit hindert vrouwen in zeer grote mate. Laten we stellen dat het stimuleren van actief persen dus vanaf nu uit de mode is bij een normaal verlopende bevalling. Het maakt namelijk niet uit in tijd en levert een betere conditie op van het kind en een meer fysiologisch verloop (Byron en Down 2003; Gupta, 2000; Schaffer et al 2005).

Groot kind
Bij een groot kind, dat zich met de rug naar achteren presenteert aan het begin van de indaling en waarbij het foetale achterhoofd naar voren wil draaien, is relatief veel ruimte nodig voor de lange inwendige spildraai. De bekkeningang en de bekkenuitgang zijn hier mogelijk tegelijk bij betrokken, vooral bij kleine vrouwen en een voor hen relatief groot kind. Deze vrouwen willen en kunnen minder diep hurken om de heupgewrichten in een wat grotere hoek te laten verkeren. Zij blijven intuïtief staan of hurken minder diep om zo de maximale ruimte in het bekken te benutten. Een heel enkele keer zal een kleine vrouw met een relatief groot kind, al staande de heupen zelfs achterwaarts overstrekken om de schoudertjes geboren te laten worden (Keijzer-Landkroon, 2003).

Variëren, goed voor elk
Variëren van houding en het volgen van signalen van het lichaam zorgen op natuurlijke wijze voor optimale benutting van de beschikbare ruimte in het bekken (Keijzer-Landkroon, 2003).OPPIES
De staande houding ondersteunt de natuurlijke voortgang en is fysiologisch. Alleen de positieve bekrachtiging van de vertrouwde begeleider (je weet het…, ga mee met de signalen van je lijf…, wees niet bang en het gaat goed…) is nodig en houdt de vrouw in balans en geconcentreerd.
Het is van belang dat vrouwen zich bewust zijn van hun vrijheid om iedere houding tijdens de bevalling aan te kunnen nemen (behalve liggen op de rug). Globale kennis van het fysiologische proces, hoe zij beter voor zichzelf en het ongeboren kind kunnen zorgen tijdens ontsluiting en baring en gesprekken over de aanstaande bevalling, behoren daartoe aan bod te komen (Enkin et al. 2000; De Jonge, 2008).
De verticale houding en onafhankelijke positie bij de fysiologische baring geeft de vrouw meer controle over haar eigen bevalling. Het geeft haar ‘het heft in handen’ wat haar ervaring positief beïnvloedt. Onze ervaring is dat met een verticale baringshouding de kans op een verwijzing wegens niet vorderende uitdrijving significant afneemt.
Voor verloskundigen en artsen betekent dit meebewegen met vrouwen en vaker door de knieën gaan om het kind ‘op te vangen’. Knielen en hurken is overigens een goede afwisseling voor de voorovergebogen staande houding, zoals gebruikelijk bij de bedbevallingen bekend van de gemedicaliseerde verloskunde. Wij zien het als een vorm van gymnastiek en als een natuurlijke support van een meegaande begeleider. Op de sportschool doen we toch niet veel anders?

Baarschelp
De baarschelp biedt de hielondersteuning die hurken op de volledige voetzolen voor westerse vrouwen gemakkelijk uitvoerbaar maakt. Het juiste moment om de baarschelp in te zetten is als de barende vrouw duidelijk neigt tot hurken als de schedel grotendeels zichtbaar is. Bij een primigravida kan gewacht worden tot de schedel over het perineum schuift; de hurkfase duurt meestal 10- 15 tien minuten tot de geboorte van het kind. Wel is het noodzakelijk in de hurkfase ontspanningshoudingen aan te nemen tijdens weeënpauzes. Dit betekent voorover of achterover op of tegen iets te leunen om de circulatie in de knieën te herstellen. De baarschelp is speciaal ontworpen om op bed gebruikt te worden waarbij een ergonomisch verantwoorde werkhouding voor zowel de barende vrouw als ook voor de verloskundige gewaarborgd is.
De baarschelp kan daarom vaker gebruikt worden, ook in een ziekenhuis. Voor de verloskundige, die niet gewend is verticale bevallingen te begeleiden, is er op deze manier goed zicht op het perineum. Dit is in feite niet nodig, maar in de praktijk blijkt het moeilijk af te leren om ‘zicht te willen hebben’.

Nota Bene februari 2013: Bij de afwachtende en het proces respecterende begeleiding, hierboven beschreven, is de vrouw minstens vanaf 8 cm ontsluiting actief vertikaal, dus staand of lopend om de mogelijkheid te hebben de heupen, indien zij daar behoefte aan heeft, te strekken. Dit bevordert het verder indalen van de soms nog hoogstaande schedel en voorkomt schouder dystocie op een later tijdstip. Het actief hoofd en schouders ontwikkelen is daarmee obsoleet geworden.

Literatuur
Buckley S J. (2003). Giving birth: the endocrinology of ecstacy. Kindred, 5(3).
Byron A, Downe S. (2005). Second stage of labour: challenging the use of directed pushing. Midwives. 2005;8:4:168-69.
Downe S (2008). Normal Birth Evidence and debate. London: Churchill Livingstone.
Enkin M, Keirse MJCN, Neilson J, Crowther C, Duley L, Hodnett E, Hofmeyr JA (2000). A guide to effective care in pregnancy and childbirth.3th edition. Oxford: University press en www. maternitywise.org/guide’. http://www.childbirthconnection.org/article.asp.
Gupta JK, Hofmeyer GJ (2000). Position for women during second stage of labour. Cochrane Database Syst Rev;(2):CD002006.
Hallam C (2003). Building for better birth. Review of the NCT annual conference held in London on 13 June 2003. Midwives. 2003;6:9:382-83.
Jonge A de (2008). Birthing positions revisited, examining the evidence for a routine practice. Proefschrift, Universiteit van Nijmegen.
Keijzer – Landkroon M (2003). Het ballet van de uitdrijving. Een positie en een hulpmiddel .In reader workshop ‘Happy Birth’ 2005 – 2008. Epen: Midwifery Business.
Keijzer – Landkroon M (2003). De baarschelpmethode. Voordachten over resultaten en gebruik van de baarschelpmethode, in de workshops ‘On hands and knees’ 2003 en 2004 en ‘Happy Birth’ 2005 t/m 2007. Epen: Midwifery Business.
Metz-Becker M ( 1999). Hebammenkunst, gestern und heute. Zur Kultur der Gebärens duch drei Jahrhunterte. Marburg: Janus Verlag.
Munro J, Spiby H (2000). Evidence-based guidelines on normal birth. Sheffield: The Central Sheffield University Hospitals.
Murphy-Lawless J (1998). Reading birth and death: a history of obstetrical thinking. Cork: University Press.
Roberts J, Hanson L (2007). Best practices in second stage labour care:maternal bearing down and positioning. Journal Midwifery Womens Health. 52(3):238-45.
Schaffer J I, Bloom S L, Casey BM, McIntire DD, Nihira MA, Leveno K J. (2005) A randomized trial of the effects of coached vs uncoached maternal pushing during the second stage of labor on the pelvic floor structure and function. American Journal of Obstetrics and Gynecology. 192(5):1692–96.
Vandeneynde S. (2008). Hoe kan de vroedvrouw de foetus ejectie reflex beschermen? Eindwerk Vroedkunde. Hoge School Limburg, Hasselt (B).
Walsh D (2007). Evidence-Based Care for Normal Labour and Birth. A guide for midwives. UK: Routledge:Taylor & Francis Group. RAKTIJK