Een arme Chinees riep de jaloezie
op van de rijkste mensen van het land, want hij bezat een buitengewoon wit
paard. Iedere keer als men hem voor het dier een fortuin aanbood, antwoordde
de oude man: “Dit paard is meer dan een dier voor mij, hij is een vriend en
ik kan hem niet verkopen?”
Op een dag verdween het paard. De
buren die voor de lege stal bijeengekomen waren, gaven hun mening: “Arme
idioot, dit was te verwachten dat dit dier gestolen zou worden. Waarom heeft
hij het niet verkocht? Wat een ongeluk!”
De boer bleek wat bedachtzamer te
zijn: “We moeten niet overdrijven, zei hij. We kunnen stellen dat het paard
niet meer in de stal staat. Dat is een feit. De rest is een oordeel van uw
kant. Hoe weet u of het een ongeluk of een geluk is? We kennen slechts een
deel van deze geschiedenis. Wie weet wat er nog zal gebeuren?”
De mensen maakten de oude man
belachelijk. Al heel lang vonden ze hem maar een onnozele idioot. Twee weken
later kwam het witte paard terug. Het dier was niet gestolen, hij had zelf de
benen genomen en was naar de groene weide gegaan. En na zijn escapade kwam
hij terug met een twaalftal wilde paarden. Opnieuw kwamen de dorpelingen
samen: “Je had gelijk. Het was geen ongeluk, maar een zegen.”
-”Zover wil ik niet gaan,” zei de
boer. “Laten we ons beperken tot de constatering dat het paard is
teruggekomen. Hoe weten we of het een geluk is of een ongeluk. Het is slechts
een deel van een hele geschiedenis. Kunnen we door een zin te lezen de inhoud
van een boek kennen?”
De dorpelingen gingen uiteen, ervan
overtuigd dat de oude man raaskalde. Twaalf mooie paarden krijgen was
ontegenzeglijk een gift uit de hemel. Wie kon dat nou ontkennen? De zoon van
de boer nam de taak op zich de wilde paarden te dresseren. Een van hen wierp
hem op de grond en vertrapte hem. De dorpelingen kwamen weer bijeen en gaven
hun mening:
“Arme vriend! Je had gelijk, deze wilde paarden hebben je geen geluk gebracht. Je enige zoon is verlamd. Wie zal je bijstaan in je oude dagen? Je bent echt te beklagen!” -”Niet zo snel,” antwoordde de boer. “Mijn zoon kan zijn benen niet meer gebruiken. Dat is alles. Wie weet wat het ons zal brengen. Het leven laat zich beetje bij beetje zien, niemand kan de toekomst voorspellen.” Enige tijd later brak de oorlog uit en alle jonge mensen van het dorp moesten het leger in, behalve de invaliden. “Oude man”, klaagden de dorpelingen, “je had gelijk. Jouw zoon kan niet meer lopen, maar hij blijft bij je terwijl onze kinderen de dood tegemoet lopen.”
Vrij verteld naar een sprookje van
Lao Tse.
|
donderdag 7 maart 2013
Sprookje
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten