Het
voortplantingsproces is primair een fysiologisch proces. De verloskundigen faciliteren dat
fysiologische proces zo goed mogelijk, opdat vrouwen spontaan en zonder
interventies zullen baren. Met andere woorden en officieel volgens de KNOV ‘De verloskundige zet haar kennis
en vaardigheden in om bij elke vrouw de fysiologische aspecten van haar
zwangerschap, bevalling en kraambed te bevorderen’ (KNOV, 2012). Deze aanname is gebaseerd op de
visie van vroedvrouwen of verloskundigen waarop het vroedvrouwen model van zorg
gebouwd is (Guilliland & Pairman, 1995; ICM, 2014; KNOV, 2012) en
impliceert dat de begeleiding van zwangerschap, baring en kraambed meer sociaal
dan medisch van aard dient te zijn.
De sociale
- of vroedvrouwenbenadering zien we overigens niet dagelijks terug in de verloskundige
praktijken om zeer uiteenlopende redenen, waaronder scholing, visie en opvoeding
kunnen vallen. Uit de historie, ervaring, observaties, onderzoek en meest
recent de terugkoppelingen van vrouwen blijkt dat een sociale - in plaats van een
medische benadering tijdens de begeleiding van zwangerschap, bevallen en
kraambed veel beter aansluit bij de aard van het proces en er door die benadering
significant betere uitkomsten gegenereerd worden (Sandell, Soltani, Gates,
Shennan & Devane,2013).
De
sociale benadering sluit beter aan bij fundamentele diep verankerde behoeften van
vrouwen. Gedag van professionals bij sociale
benadering. In de filosofie van de sociale of vroedvrouwen benadering gaat men
uit van partnership met vrouwen (ICM,2014), wat meer gelijkwaardige werkrelaties van zwangere en
barende vrouwen met verloskundigen inhoudt. Zinnig is het hiermee vroeg, vanaf
het begin van de zwangerschap te beginnen.
Vrouwen zijn gelijkwaardigheid namelijk nog niet gewend in de Nederlandse
zorg. Er bestaat nog altijd een zekere cultuur ‘van de medische professional
weet het’. Ook zijn er kennis, macht - en sociale verschillen tussen vrouwen en
verloskundigen. Deze verschillen moeten overbrugd of geslecht worden voor het
succes van vrouwen door hen ‘partner’ te maken. Vrouwen als gelijke gaan zien is al een geweldige eerste
stap. Voor meer gelijkwaardige werkrelaties van vrouwen met verloskundigen moet
de leiding en het initiatief in alle gesprekken altijd bij vrouwen liggen.
De
vrouw spreekt steeds als eerste en het is van groot belang dat de vrouw geheel
kan uitspreken. Zodra ze wordt onderbroken neemt degene die onderbreekt, vaak
de verloskundige, de leiding over. Niet onderbreken dus en ook niet in- of aanvullen.
Goed luisteren en vervolgens in eigen woorden samenvatten wat de vrouw zegt en
haar ‘open’ en nieuwsgierig vragen of de
samenvatting klopt. Volgend zijn met doorvragen met het gebruik van ‘hoe’ en
‘wat’ vragen. Dit stimuleert vrouwen om zelf na te denken en preciezer te gaan formuleren.
Als de leiding in het contact tussen vrouw en verloskundige bij vrouwen ligt,
zijn ze vrijer en bepalen zelf. Ze zijn veel beter betrokken en worden zo
gestimuleerd om zelf te overwegen. Ze voelen zich daardoor meer eigenaar van
wat er gebeurd (Guilliland & Pairman, 1995; Oudshoorn, 2003; Keijzer &
Oudshoorn, 2010).
Dit zorgt er mede voor dat het contact tussen vrouwen en verloskundigen
meer sociaal en minder medisch van aard en inhoud wordt. En dat sluit beter aan
bij de meest fundamentele behoeften van vrouwen, het kennen van mensen en het
opbouwen van vertrouwensrelaties. Vrouwen zijn inter-persoonlijk georiënteerd (van Vugt, Cremer en Janssen, 2007).
Hoe en wat?
Het gaat erom om de macht in de werkrelatie tussen vrouwen en
verloskundigen tijdens zwangerschap, bevalling en kraambed beter te verdelen. De
vraag die speelt, is zoals hierboven al aangegeven, wie het proces stuurt. Bij
de medische benadering stuurt de professional en die komt op z’n hoogst tot
gezamenlijke beslissingen ‘shared decisionmaking’ met vrouwen, overigens een
type beslissing die in mijn perspectief niet voorzien is in de wet WGBO. In de
wet WGBO wordt er uitgegaan van autonome beslissingen, dit na betrouwbare
informatie verstrekking (informed consent en informed choice).
Bij autonome
keuzes bepaalt de vrouw zelf, zij draagt verantwoordelijkheid. Bij de sociale
of vroedvrouwen benadering wordt er uitgegaan van autonomie van vrouwen, vrouwen
kiezen en bepalen zelf. Immers zij weten beter wat goed voor henzelf en hun
kind is. De beslissing van vrouwen wordt gerespecteerd, er wordt positief en
zonder morren of destructie bijgedragen aan de uitwerking van haar keuze. Het
verschil tussen de medische benadering en
de sociale of vroedvrouwen benadering zit dus in de aan of afwezigheid van
sturing en mede bepaling door de professional bij beslissingen.
Om
gelijkwaardige relaties op te bouwen kan er gebruik gemaakt worden van
beproefde methoden. Verloskundigen kunnen bijvoorbeeld vanaf het prille begin van
de zwangerschap met een bepaald aantal vrouwen (40 doorlopende relaties per
jaar is de norm bij caseload verloskunde) de afspraak maken dat zij elkaar
steeds persoonlijk zullen ontmoeten om een band/relatie op te bouwen. Tijdens
deze contacten geeft de verloskundige de vrouw bewust de leiding. De vrouw spreekt
dan als eerste en kan zo zelf de gespreksonderwerpen bepalen (Keijzer &
Oudshoorn, 2009).
Door de combinatie van persoonlijke continuïteit en het feit dat
de vrouw de leiding heeft in de gesprekken, komt er vanzelf een meer sociale
focus (namelijk de focus van de vrouw) en is er gerede kans op het ontstaat van
een relatie, waarbij beiden vanuit specifieke kennis en kunde onderwerpen en
ideeën gaan inbrengen die elkaar stimuleren. Eén plus één is dan drie, want
vrouw en verloskundige samen bereiken bij een goede samenwerking in gelijkwaardigheid
meer dan zij ieder alleen zouden kunnen bereiken.
Bij gefragmenteerde zorg, de
situatie in de gangbare verloskundige zorg in ons land, waarbij de
verloskundige vrouwen nauwelijks kent of op zijn hoogst een paar maal bij
toeval ontmoet en er niet gericht persoonlijke relaties worden opgebouwd met
vrouwen is het met enige moeite en creativiteit wel mogelijk enige gelijkwaardigheid
in de communicatie te scheppen tijdens de baring.
Hierbij is het ‘belangrijk
dat de verloskundige naar de zwangere een ‘unconditional regards’ tentoonspreidt.
Hieronder wordt een positieve accepterende houding verstaan, waarbij geen voorwaarden
gesteld worden aan de ander’ (KNOV, 2008). De verloskundige zal, als deze
houding lukt, (niet gemakkelijk als je gewend bent altijd de leiding te nemen)
vervolgens moeten proberen de vrouw de leiding te geven en te laten houden in
de communicatie en de situatie. Alleen zo ervaart de vrouw controle, wat haar
stress reduceert. Stressreductie is van belang voor goed verloop van de baring.
Lukt het niet de vrouw de leiding te laten nemen, door wat voor reden dan ook,
dan zal de verloskundige zich uitermate bewust moeten zijn van de eigen rol in
de situatie en moet zij/hij zich meegaand en vooral open en tegemoetkomend
opstellen. Let in deze situatie goed op het eigen woordgebruik, wat mogelijk
(onbewust) oordelen kan bevatten (Rosenberg, 1998). Hoe minder het woord nemen
hoe beter, zo heeft de vrouw de kans bij zichzelf te blijven. In de loop van de
bevalling kunnen er in deze situatie, bij continue begeleiding, veranderingen voordoen.
De vrouw kan zich plots voldoende vrij voelen om wel haar eigen gang te gaan.
Relatieopbouw
en gelijkwaardigheid tussen vrouwen en verloskundigen is in meer opzichten behulpzaam. ‘Wanneer paren een vertrouwde relatie met
een bekende verloskundige hebben, kan de actieve fase van de ontsluiting snel
voortgaan, vrouwen ervaren dan meestal weinig pijn tijdens de contracties, vooral
wanneer het proces van de ontsluiting het circadiane ritme (dag - nacht) volgt’
(McNabb, 2013).
Relatieopbouw
en gelijkwaardigheid creëert door de continuïteit van één persoon en het ontbreken van stimulerende onbekende omstanders, rust in bevalsituaties
wat vrouwen zeer ten goede komt. ‘Veel vrouwen vinden het prettig zich op een ritmische ademhaling tijdens de
uitdrijving te concentreren. Deze soort "hypnotische staat” maakt het
vrouwen mogelijk intuïtief hun lichaamssignalen te volgen. Dit stimuleert de
vrouw haar kind steeds verder door het geboortekanaal te brengen, zonder
overmatige stress voor haarzelf of haar baby’ (McNabb, 2013). Het komt er dus bij de baring op
neer dat de verloskundige de vrouw en het fysiologische proces niet leidt, maar
op specifieke wijze faciliteert.
De verloskundige zal na enkele tientallen bevallingen niet
sturend begeleid te hebben mogelijk meer inzicht krijgen in het fysiologische proces en
mogelijk de lichaam- en andere signalen van vrouwen beter gaan lezen.
Lees
hierna het artikel ‘De uitdrijving, een andere benadering’ van Keijzer en
Oudshoorn uit 2010.
Hoe ziet het fysiologische proces er tijdens de baring er
uit?
Realiseer u dat iedere vrouw en iedere bevalsituatie uniek is en vrouwen
een uniek bevalpatroon hebben. Bekijk de volgende video https://youtu.be/i00Z22ZNe_8
Vragen: komt dit beeld overeen met het beeld dat uzelf heeft van het verloop
van het fysiologische proces? Hoeveel vrouwen bevallen in uw zorg zo en
verticaal? Hoe stimuleert u vrouwen vrij te bewegen en zelf doen tijdens
ontsluiting en baring?
Tijdens de actieve ontsluitingsfase en de uitdrijving is
het beter om vooral geen beroep te doen op de cognitie van de vrouw met vragen
en aanwijzingen. De vrouw mag subtiel gestimuleerd worden om vooral haar
gevoel/lichaam/intuïtie te volgden en rechtop te blijven. Dus geen
aanwijzingen, gevraag en gepraat. Er zijn en de tijd nemen is voldoende
ondersteunend.
Bekijk de volgende video’s achter elkaar https://youtu.be/llIv20mScP8; https://youtu.be/6gaKTivWROE
Wat bemerkte u bij uzelf toen u
deze video’s bekeek? Hoe vaak had u willen ingrijpen en om welke reden? Geeft
de afloop u een goed of een slecht gevoel en om welke reden? Heeft u iets
geleerd van deze twee video’s?
Als laatste. Is dit artikel voldoende helder om
vrouwen op de sociale of vroedvrouwen wijze te gaan begeleiden? Zend gerust uw reacties en opmerken naar midwiferybusiness@planet.nl.
Literatuur
Guilliland, K., Pairman, S. (1995). The
Midwifery Partnership. Monograph Series: 5/1. Wellington: Victoria
University of Wellington.
ICM. (2014). Philosophy and Model of Midwifery Care. Core document. http://www.internationalmidwives.org/assets/uploads/documents/CoreDocuments/CD2005_001%20V2014%20ENG%20Philosophy%20and%20model%20of%20midwifery%20care.pdf
KNOV. (2008). KNOV-standaard. ‘Prenatele verloskundige begeleiding. Utrecht: KNOV.
KNOV. (2012). KNOV, missie en
visie. http://www.knov.nl/over-de-knov/tekstpagina/406/missie-en-visie/.
Keijzer, Gré., Oudshoorn,
Tine. (2009). Tien Top Tips voor normaal bevallen. Tijdschrift
voor verloskundigen, 34, 1, 142-3.
Keijzer
Gré., Oudshoorn Tine. (2010).De uitdrijving, een andere benadering. Tijdschrift voor verloskundigen. Vol.35:6:42-44.
McNabb, Mary. (2013). Biologische en psycho-sociale aspecten van de voortplanting. Nog
niet gepubliceerd in het Nederlands vertaalde verhandeling over veranderingen
tijdens zwangerschap, baring en borstvoeden.
Rosenberg, M.B. (1998). Geweldloze communicatie. Rotterdam: Lemniscaat.
Sandell, J., Soltani, H., Gates, S., Shennan, A., & Devane D.
(2014). Midwife-led continuity models versus other models
of care for childbearing women. Cochrane Database Syst Rev.,
21;8:CD004667. doi: 10.1002/14651858.CD004667.pub3.
van Vugt, M., de Cremer, D., Janssen, D. (2007). Gender differences in cooperation and
competition: The male warrior hypothesis. Psychological
Science, 18, 19-23.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten